Forums Afdelingen Zoek Personal  
  Je bent niet ingelogd.

Main Forum - motor keuren

   Topics
MF - TF - EF - UF
MeF - PF - BeF - CF
   Sales
   Brommers - Blok - Cilinder
   Overige Updates
FAQ - KB - Nieuws - Gallery
Links - Projecten
   Online Users
   Er zijn 1063 users online.

Brommerforum.nl wordt gehost door:
Zeke Internet Services
  Main Forum - Topic #39999 - motor keuren
Pagina 2 van 2
Spring naar pagina: 1, 2Vorige pagina
Dit topic is 1489 keer bekeken. Log in om te kunnen reageren op dit onderwerp.

zundapp sprinter 16-11-2006 20:15 Print reply
Posts: 128
Banden moeten uiteraard wel goedgekeurd zijn voor de openbare weg, als het een goedgekeurde motorband is staat er een nummertje in wat overeenkomt met een toegestane snelheid voor die band.

Voor de rest:

Algemeen

Artikel 5.4.1
Motorfietsen moeten voldoen aan de volgende eisen:

het voertuig moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens;
het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn;
de kentekenplaten moeten zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk aan de voor- en achterzijde van het voertuig zijn bevestigd.
het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd.
het merk of de fabrieksaanduiding moet aanwezig zijn.

Algemene bouwwijze voertuig

Artikel 5.4.3
1. Het frame of de zelfdragende constructie alsmede de voor- en achtervork van motorfietsen mag:
a geen breuken of scheuren vertonen
b niet zijn doorgeroest
c niet zodanig zijn vervormd dat de stijfheid en de sterkte ervan in gevaar worden gebracht dan wel dat het weggedrag van het voertuig nadelig wordt beïnvloed.
2. De onderdelen die deel uitmaken van het frame of van de zelfdragende constructie moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Artikel 5.4.4
Een aan een motorfiets gekoppelde zijspanwagen moet deugdelijk aan het frame of aan de zelfdragende constructie van de motorfiets zijn bevestigd.

Afmetingen/massa's

Artikel 5.4.6
1. Motorfietsen zonder zijspanwegen mogen niet breder zijn dan 1,00 m.
2. Motorfietsen met zijspan mogen niet breder zijn dan 2,55 m.

Motor

Artikel 5.4.9
1. Alle onderdelen van het brandstofsysteem van motorfietsen moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd.
2. Het brandstofsysteem mag geen lekkage vertonen.
3. De vulopening van het brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop.

Artikel 5.4.10
1. Indien de motorfiets is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in de volnde leden gestelde eisen:
2. De LPG-tank:
a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;
b. mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak;
c. mag geen deuken vertonen.
3. De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn:
a. de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet uitmonden;
b. de verdamper/drukregelaar, al dan niet gecombineerd, dan wel een mengselregelaar;
c. de gasdichte kast indien de tank in de zijspanwagen in geplaatst;
d. de automatische inrichting ter begrenzing van de vullingsgraad;
e. de automatische afnameklep op de tank;
f . het gasmengselstuk dal wel een inspuitsysteem;
g. de automatische afsluitklep.
4. De in het derde lid genoemde onderdelen moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.
5. De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.
6. De gasvoerende slangen van rubber mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. de slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.

Artikel 5.4.11
1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.
2. Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd.
3. Motorfietsen moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 3 van het besluit geluidsproductie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741).
4. Motorfietsen mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dat de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A), het geluidsniveau van de uitlaat wordt vastgesteld op een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven wijze.

Artikel 5.4.12
1. De accu van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd.
2. De bedrading van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn geïsoleerd. ..

Artikel 5.4.13
De motor van motorfietsen moet deugdelijk zijn bevestigd.

Krachtoverbrenging

Artikel 5.4.15
Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975, moeten zijn voorzien van een goed werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor de bestuurder goed afteesbaar is.

Artikel 5.4.16
De voor de transmissie noodzakelijke onderdelen van motorfietsen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Assen

Artikel 5.4.18
1. De assen van motorfietsen moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.
2. De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
3. De assen mogen niet zodanig zijn beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.
4. Assen mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van verschijnselen van corrosie van het oppervlak.

Artikel 5.4.21
De wielbasis van motorfietsen mag niet meer dan 60 mm afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Artikel 5.4.24
De wielen, alsmede de onderdelen daarvan, van motorfietsen mogen geen breuken, scheuren of ernstige vervorming vertonen. Onderdelen mogen niet loszitten of ontbreken.

Ophanging

Artikel 5.4.27
1. De wielen van motorfietsen moeten zijn voorzien van luchtbanden.
2. De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.
3. De banden mogen geen uitstulpingen vertonen.
4. De profilering van de hoofd groeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,0 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.
5. De banden mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profiel vorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is.
6. Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.
7. De banden moeten voldoen aan de door Onze Minister vastgestelde eisen omtrent geschiktheid en montage.

Artikel 5.4.28
1. Indien de motorfiets is voorzien van een veersysteem, moet dit goed werken.
2. De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Stuurinrichting

Artikel 5.4.29
1. De voor de overbrenging van de stuurkrachten noodzakelijke onderdelen moeten deugdelijk zijn bevestigd.
2. De voorvork moet zonder zware punten in het balhoofd kunnen draaien.
3. De balhoofdlagering mag geen zichtbare speling vertonen.

Reminrichting

Artikel 5.4.31
1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen:
a. deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;
b. niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;
c. niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken;
d. geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen.
2. Het rempedaal onderscheidenlijk de remhandel mag geen zodanige slag maken dat het pedaal dan wel de handel tot een aanslag kan worden ingetrapt of ingedrukt.
3. Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn.
4. Remslangen mogen:
a. niet in ernstige mate zijn misvormd;
b. niet langs andere voertuigdelen schuren;
c. geen zodanige beschadigingen vertonen dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is.
5. Remkabels mogen niet zijn gerafeld en moeten goed gangbaar zijn.
6. Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen.
7. De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van remvoering.
8. De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt.
9. In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn.

Artikel 5.4.38
1. Motorfietsen, in gebruik genomen na 31 maart 1997, moeten zijn voorzien van twee bedrijfsremmen waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:
a. bij gebruik van de voorwielrem ten minste 3,9 m/s2 bedraagt, dan wel indien als gevolg van onvoldoende wrijving deze waarde niet kan worden bereikt, ten minste 5,2 m/s2 bij gelijktijdig gebruik van de beide remmen bedraagt;
b. bij gebruik van de achterwielrem ten minste 2,6 m/s2 bedraagt, dan wel indien als gevolg van onvoldoende wrijving deze waarde niet kan worden bereikt, ten minste 5,2 m/s2 bij gelijktijdig gebruik van de beide remmen bedraagt;
c. bij gebruik van de voorwielrem bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 3,2 m/s2 bedraagt;
d. bij gebruik van de achterwielrem bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 3,2 m/s2 bedraagt;
e. in geval van een gecombineerde reminrichting:
1. bij gebruik van de gecombineerde reminrichting ten minste 4,5 m/s2 bedraagt, dan wel ten minste 4,8 m/s2 bedraagt bij aangekoppelde zijspanwagen, en 2. bij gebruik van de andere rem ten minste 2,2 m/s2 bedraagt.
2. Motorfietsen, in gebruik genomen na 26 november 1975 doch voor 1 april 1997, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging. op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg:
a. bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 4,5 m/s2 bedraagt, en bij aangekoppelde zijspanwagen ten minste 4,1m/s2;
b. bij gebruik van de voorwielrem ten minste 3,5 m/s2 bedraagt;
c. bij gebruik van de achterwielrem ten minste 2,8 m/s2 bedraagt.
3. Motorfietsen, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór 27 november 1975, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 4,2 m/s2 bedraagt.
4. Motorfietsen, in gebruik genomen vóór 1 juli 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op en droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg bij gebruik van beide remmen tezamen ten minste 3,8 m/s2 bedraagt.
5. De voor het gebruik van de remmen benodigde bedieningskracht mag bij motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975, bij gebruik van een remhandel niet meer dan 200N en bij gebruik van een rempedaal niet meer bedragen dan:
a. 500 N, dan wel
b. 350 N indien de motorfiets na 31 maart 1997 in gebruik is genomen.

Carrosserie

Artikel 5.4.41
1. Windschermen en stroomlijnkappen van motorfietsen mogen de bediening van de stuurinrichting, de koppeling en de remmen niet belemmeren.
2.Windschermen, stroomlijnkappen en permanent aangebrachte inrichtingen om lading mee te kunnen vervoeren, moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Artikel 5.4.45
1. Motorfietsen die in gebruik zijn genomen na 26 november 1975, moeten zijn voorzien van:
a. een linker buitenspiegel;
b. een rechterbuitenspiegel indien de maximum snelheid van het voertuig 100 km/h of meer kan bedragen en het voertuig na 31 december 1996 in gebruik is genomen.
2. De spiegels moeten deugdelijk zijn bevestigd.
3. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.

Artikel 5.4.46
1.De zitplaats of zitplaatsen van motorfietsen moeten deugdelijk zijn bevestigd.
2. Voetsteunen moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Artikel 5.4.48
1. Motorfietsen mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.
2. De wielen onderscheidenlijk banden van motorfietsen moeten goed zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen.
3. Geen deel aan de buitenzijde van een motorfiets mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.

Verlichting

Artikel 5.4.51
Motorfietsen moeten zijn voorzien van:
a. een groot licht;
b. een dimlicht;
c. richtingaanwijzers, indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1996;
d. een achterlicht indien het voertuig in gebruik is genomen na 26 november 1975, dan wel een of twee achterlichten indien het voertuig in gebruik is genomen voor 27 november 1975;
e. een remlicht indien het voertuig in gebruik is genomen na 26 november 1975;
f. een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;
g. een niet-driehoekige rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig.

Artikel 5.4.52
Zijspanwagens. verbonden aan een motorfiets, moeten zijn voorzien van:
a. een achterlicht;
b. een niet-driehoekige rode retroreflector aan de achterzijde van het voertuig.

Artikel 5.4.53
1. Het grote licht en het dimlicht mogen niet anders dan wit of geel stralen.
2. De richtingaanwijzers mogen niet anders dan ambergeel stralen.
3. Het achterlicht mag niet anders dan rood stralen. .
4. Het remlicht mag niet anders dan rood of ambergeel stralen.
5. De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen.

Artikel 5.4.55
1. De in de artikelen 5.4.51 en 5.4.52 bedoelde lichten moeten goed werken.
2. De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.
3. De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden beïnvloed.
4. Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn.
5. De in de artikelen 5.4.51 en 5.4.52 bedoelde lichten en retroreflectoren mogen niet zijn afgeschermd.
6. De retroreflector mag geen gebreken vertonen, die de retroreflectie beïnvloeden.
7. Remlichten van motorfietsen moeten werken bij bediening van de achterwielrem of de voorwielrem.

Artikel 5.4.56
1. Het dimlicht van motorfietsen moet zodanig zijn afgesteld dat bij controle met een koplamptestapparaat dan wel een verlichtingsscherm het geprojecteerde beeld, na fixatie van het apparaat dan wel het scherm, voldoet aan de volgende eisen:
a. het lichte vlak moet zich onder het donkere vlak bevinden;
b. een duidelijke, geheel of ten dele horizontale scheidingslijn tussen licht en donker moet zichtbaar zijn;
c. het horizontale gedeelte van de scheidingslijn moet zich bevinden tussen of op de lijnen op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm, die overeenkomen met een daling van de lichtbundel ten opzichte van de horizontale middenlijn van de koplamp van 5 tot 40 mm/m;
d. indien een ten dele horizontale scheidingslijn zichtbaar is:
1. moet het horizontale gedeelte van de scheidingslijn zich grotendeels links Bevinden van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm;
2°. mag het snijpunt van het horizontale en het niet-horizontale gedeelte:
a. bij controle met een koplamptestapparaat niet links van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat vallen, dan wel
b. bij controle met een verlichtingsscherm maximaal 20 mmIm links van de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm vallen.
2. Het voor het dimlicht bestemde deel van de reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende werking niet in ernstige mate hebben verloren.

Artikel 5.4.57
1. Motorfietsen mogen zijn voorzien van:
a. een stadslicht;
b. een mistlicht aan de voorzijde van het voertuig;
c. een mistlicht aan de achterzijde van het voertuig;
d. waarschuwingsknipperlichten;
e. een of twee parkeerlichten;
f. ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig;
g. een witte retroreflector aan de voorzijde van het voertuig;
h. een richtlicht;
i. een bermlicht aan de voorzijde van het voertuig;
j. werklichten.
2. Lichten die ingevolge artikel 5.4.51 verplicht zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in ,gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik- zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.4.53 met betrekking tot die lichten gestelde eisen.
3. Motorfietsen mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.

Artikel 5.4.58
1. Zijspanwagens, verbonden aan een motorfiets, mogen zijn voorzien van:
a. een stadslicht;
b. richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten;
c. een remlicht;
d. een witte retroretlector aan de voorzijde van de zijspanwagen;
e. een ambergele retroreflector aan elke zijkant van de zijspanwagen;
f. een parkeerlicht 'aan de verst van de motorfiets verwijderde zijkant van de zijspanwagen.
2. Zijspanwagens mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.

Artikel 5.4.59
1. Het mistlicht aan de voorzijde, het richtlicht, het bennlicht en het stadslicht mogen naar voren niet anders dan wit of geel stralen.
2. De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.
3. De richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen niet anders dan ambergeel stralen.
4. Het remlicht en het mistlicht aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.
5. Artikel 5.4.55, tweede, derde en vierde lid, is van toepassing. 6. Op het mistlicht aan de voorzijde van het voertuig is artikel 5.4.55, eerste tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.4.62
Het ingeschakeld zijn van het mistlicht aan de achterzijde van het voertuig moet door middel van een controlelampje dan wel door de stand van de schakelaar aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Artikel 5.4.64
Motorfietsen mogen, met uitzondering van groot licht, niet zijn voorzien van verblindende verlichting.

Artikel 5.4.65
Motorfietsen mogen, onverminderd het in de artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.4.51, 5.4.52, 5.4.57 en 5.4.58 is voorgeschreven of toegestaan.

Diversen

Artikel 5.4.71
1. Motorfietsen moeten zijn voorzien van ten minste een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als één hoorn beschouwd.
2. Motorfietsen mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal van de motorfiets of de zijspanwagen te voorkomen, alsmede van een geluidssignaal dat de bestuurder kenbaar maakt dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld.
3. Motorfietsen mogen, onverminderd het in artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake twee- en drietonige hoorns, niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste en tweede lid.
 
mr200r 17-11-2006 12:46 Print reply
Posts: 5122
Papierwerk MOET kompleet zijn,waarom wordt hij gekeurd?
Import,kenteken ingeleverd?
 
mr200r

Dit topic is 1489 keer bekeken. Log in om te kunnen reageren op dit onderwerp.
Pagina 2 van 2
Spring naar pagina: 1, 2Vorige pagina
 
Copyright © 2000 - 2016 - All rights reserved